De Stichting tot behoud van de St-Petruskerk had vanavond een minisymposium georganiseerd over de toekomst van dit rijksmonument en prominente landmark van Vught. Het was een mooie avond.
Onder leiding van René Bastiaanse – directeur van het Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC) – spraken hoogleraar etnologie Gerard Rooijakkers, voorzitter Jos Huijbregts van Monumentenhuis Brabant, beleidsmedewerker Rob Bruijnzeels van de Vereniging van Openbare Bibliotheken en architect Hubert-Jan Henket over mogelijkheden voor de toekomst. Persoonlijk was ik vooral gecharmeerd door het verhaal van professor Rooijakkers. Hoewel dit verhaal niet specifiek op de Petruskerk inging, liet het wel de context zien van de problematiek: ontkerkelijking, leegstaande prominente en bepalende gebouwen en de dreiging van sloop. Interessant vond ik dat Rooijakkers aangaf dat het bisdom Den Bosch een bijzondere positie inneemt in deze discussie. Sinds de ervaring met de Orangerie wordt een kerk liever gesloopt dan dat er een andere functie in mag. Jammer, want er zijn veel mogelijkheden zoals andere sprekers ons lieten zien. En – daarbij onderschrijf ik de woorden van Rooijakkers – een kerk is ongeacht zijn functie in de huidige tijd altijd een getuigenis van zijn oude functie en positie in de samenleving.
Het was wel een zeer positieve avond, in de zin dat het leek of er geen enkel probleem was. Er zijn ideeën, de bisschop wil met deze ideeën meewerken en wethouder Jef Teulings gaf namens de gemeente aan dat er werd gekeken naar de haalbaarheid maar dat zo’n prominent landmark niet zomaar gesloopt kan worden. Prima, zou ik zeggen… Maar de echte vraagstukken zitten toch in de uitwerking van de plannen. En dan laat ik financiën nog maar buiten beschouwing, dat vind ik niet de interessantste vraag. De echte vragen zijn wie bepaald wat wel en niet kan. Welke soort muziek mag wel worden gespeeld en welke niet? Mogen de Torah en de Koran wel of niet in de openbare bibliotheek liggen voor studie? Ik heb alle begrip voor de positie van het bisdom en hun afkeer van de Orangerie, maar waar leggen we de grens van invloed vanuit het bisdom op de invulling van de gemeenschappelijke functie van de kerk?
Maar goed, dat zijn vragen voor later zorg. Laten we eerst het haalbaarheidsonderzoek afwachten. En als de financiële vraag aan de orde komt dan zal ik de woorden van Jos Huijbregts herinneren: er ligt een taak voor meer groepen. De gemeente moet het monument niet beschouwen als kerk – scheiding kerk en staat – maar als een symbool van de gemeenschap. Daarnaast zal het kerkbestuur moeten beseffen dat de kerk ooit is gebouwd door én voor de gemeenschap met gemeenschapsgeld. En tot slot zal ook de gemeenschap zelf moeten willen bijdragen aan behoud van hun kerk. Het is een project dat samen gedaan en gedragen zal moeten worden.
Toine van de Ven